Aan de Universiteit van Luik verdedigde op 22 juni de Maastrichtenaar Roelf Welkenhuizen met groot succes zijn masterscriptie De sjtö²p liegke i gene sjtö¹b. Toonoppositie bij beklemtoonde korte vocaal vóór hedendaagse stemloze occlusief in de Zuidoostlimburgse dialecten. Het in die dialecten met sleeptoon (toonaccent 2) uitgesproken woord sjtö²p is het meervoud van het zelfstandig naamwoord stop. Het woord sjtö¹b, dat daarentegen met stoottoon (toonaccent 1) wordt gerealiseerd, kunnen we “vernederlandsen” tot stub, wat ‘stof’ betekent. De titel van het werk betekent dus ‘De stoppen liggen in het stof’. De essentie van het verhaal is dat sjtö²p en sjtö¹b (waarvan de b als p wordt uitgesproken, zoals b.v. ook in web en tob) zich slechts door één kenmerk, namelijk het toonaccent, onderscheiden en juist ten gevolge van dat verschil geen homoniemen zijn. Welkenhuizen heeft door onderzoek ter plaatse gevonden dat de vermelde toonoppositie voorkomt in een Zuidoostlimburgs gebied waarvan de westelijkste plaatsen ’s-Gravenvoeren, Mheer, Banholt, Reijmerstok en Gulpen zijn. Ten noorden van de rijksweg Maastricht-Aken moet de grens nog getrokken worden. Het bestaan van deze toonoppositie was tot nog toe slechts voor een paar plaatsen in het beschreven gebied en bovendien voor Tongeren (in een tweede gebied ten westen van de Maas) bekend.
In de discussie over het ontstaan van de Rijnlands-Limburgse toonaccenten in de laatste decennia is het bestaan van de oppositie bij korte klinkers vóór stemloze occlusief ten onrechte verwaarloosd, betwijfeld of zelfs ontkend. Het onderzoek van Roelf Welkenhuizen verplicht nu de auteurs van alle speculaties over de oorsprong van de toonaccenten om hun theorieën te herzien. (jg)