Op zaterdag 25 november 2000 organiseerde de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde haar jubileumcongres in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum te Tongeren. Het thema van dit (zesentwintigste) congres, waaraan een zestigtal geïnteresseerden deelnamen, was
Het land van Sente Servas in taal en geschiedenis.
Op het programma stonden drie lezingen ‘s ochtends en twee na de middag.
Piet Severijns schetste in zijn referaat “Tongeren van Romeinse tot Luikse stad” de geschiedenis van Tongeren vanaf de komst van de Romeinen tot aan het einde van het Ancien Régime. De belangrijkste feiten uit deze periode waren de aanleg van de Romeinse omwalling tijdens de Pax Romana (2de eeuw voor Christus) en onder keizer Constantijn. (4de eeuw na Christus), de eerste geloofsprediking van de heilige Maternus en de stichting van het bisdom Tongeren in diezelfde periode, de komst van Sint-Servaas, “episcopus Tungrorum” en de oprichting van het landdekenaat Tongeren met zijn 116 parochies, de stichting van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw, waarvan de kanunniken vanaf de 13de eeuw hun intrek namen in de huidige Maastrichterstraat, de bouw van de huidige gotische kerk vanaf 1240 en de vorming van een eigen stadsbestuur in de 14de eeuw. Schaduwzijden vormden daarentegen de komst van de Noormannen in 881, de oorlog van de Tongenaren tegen de hertog van Brabant, de opstanden tegen de Luikse prins-bisschoppen in de 15de eeuw en de grote brand in 1677, die meer dan vijfhonderd huizen en religieuze gebouwen in de as legde.
In de tweede lezing van de ochtend “Servatius en de naamgeving” onderzocht Jan Segers de betekenis van de heilige Servaas, “de bewaarder”, in de toponymie en de antroponymie. Vooral in de persoonsnaamgeving werd de heilige, die op zovele plaatsen in Limburg vereerd werd, bijzonder populair. Zijn naam duikt vanaf de 12de eeuw op, o.m. in het Goederenregister van Alden Biesen (1280), in Hasselt (1314) en Tongeren (1385). Toch behoort (Ser)vaes niet tot de twintig meest voorkomende familienamen van Belgisch- en Nederlands-Limburg. Van de naam komen er meer dan 90 varianten voor, waarvan Servais, het Limburgse Vaes en het oostelijk Nederlandse Faassen (Faessen) de frequentste zijn. De vele spellingvarianten weerspiegelen daarbij de fonologische verschillen (Faes, Vaes, Voos, Foes, Voes, Vos(s)en…).
In zijn referaat “Het Zuid-Limburgse landschap bij Hendrik van Veldeke” onderzocht prof. dr. Jan Goossens de belangstelling van de Limburgse dichter voor een drietal plaatsen in zijn Servaaslegende, nl. voor Tongeren, Maastricht en Millen. Veldekes belangrijkste bronnen waren de Vita van Gondulfus, de actus van Jocundus en de Vita Sancti Servacii van Bartholomeus van Tongeren. De spreker vroeg zich af in welke mate Veldeke oorspronkelijk is geweest en in welke mate hij zich heeft laten verleiden tot de inlassing van een aantal “literaire topoi” met lovende stadsbeschrijvingen en de schildering van een lieflijk (Haspengouws) landschap. In zijn beschrijving van Tongeren stelde Veldeke zich erg sceptisch op bij wat anderen hierover vertelden. Zo is Tongeren voor hem een relatief arme stad, maar telt ze 300 kapellen. Het plaatsje Millen vermeldt Veldeke niet, maar hij verwijst naar Bartholomeus van Tongeren en het mirakuleuze gebeuren aan de dries en bij de in Millense archivalia teruggevonden Krub (Grub) of Servaaskuil. Opvallend is ook dat Veldeke meer dan honderd verzen aan Millen wijdt in tegenstelling tot de schrijvers van de vita. Voor J. Goossens heeft Veldeke een beschrijving van Tongeren gegeven in een ver verleden. Maastricht en Millen situeert Veldeke daarentegen in zijn eigen tijd. Bovendien is Veldeke minder geleerd dan zijn Latijnse voorgangers en laat hij vele fantastische en stilistische elementen weg.
Aan het einde van de ochtendbijeenkomst sprak prof. dr. José Cajot een korte laudatio uit aan het adres van prof. dr. em. Jan Goossens, reeds vijfentwintig jaar voorzitter van de VLDN. Hij wees op zijn verdiensten op het vlak van de sociolinguïstiek, zijn verhelderende visie op de relatie tussen Duits en Nederlands en zijn deskundigheid inzake de Reinaert- en Veldekeproblematiek. De wetenschappelijke productiviteit van J. Goossens is volgens J. Cajots berekeningen sinds zijn emeritaat nog toegenomen.
In een kort dankwoord sprak de voorzitter de hoop uit dat de VLDN in de toekomst niet aan “ouderdomsverschijnselen” zal lijden.
Na de lunch stonden de traditionele huishoudelijke vergadering, een bezoek aan het Gallo-Romeins Museum en aan de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek op het programma.
Prof. dr. José Cajot wijdde de eerste middaglezing aan “De westgrens van het niet-polytone Zuid-Limburgse gebied”. De Limburgse polytonie of Rheinische Akzentuierung is een kenmerk van de Limburgs-Rijnlandse dialecten; zij treedt op bij vocalen in hoofdtonige lettergrepen. De spreker constateerde dat in een aantal plaatsen deze polytonie verdwene is – zonder dat er echter sprake is van een verlies van dialecticiteit (gebied van Zichen, Vroenhoven, Val-Meer, Kesselt, Wolder, Gronsveld, Eijsden, Moelingen). Dit toonverlies is vermoedelijk niet veroorzaakt door het toegenomen contact met het Algemeen Nederlands of door de nabijheid van de taalgrens. Indrukwekkende statistische gegevens tonen z.i. integendeel aan dat de polytonie bepaalde klankwijzigingen heeft bewerkt die op hun beurt distinctief geworden zijn; deze fonologische redundantie heeft vervolgens de polytonie opgeheven .
De laatste lezing van deze dag verzorgde dr. Joep Kruijsen, die handelde over “Romaanse elementen in Zuid-Limburg”. Romaanse elementen traden weinig op in de post-Romeinse periode (5de – 9de eeuw). Veel belangrijker was de ontlening van Romaanse woorden bij de opkomst van nieuwe technologiëen (molenaarstaal) en de organisatie van de kerkenbouw. Ten slotte onderzocht hij de naamgeving voor de koolmees, waarvoor 93 varianten in het Limburgse dialectlandschap zijn terug te vinden en die in sommige gevallen eveneens Romaans geïnspireerd is. Omstreeks 17.30 uur sloot de voorzitter dit geslaagde jubileumcongres af, waarna op het stadhuis een glas werd uitgeschonken – helaas in afwezigheid van enig vertegenwoordiger van het stadsbestuur.