Verslag van het VLDN-congres 2017 in Lanaken

Het 43e congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde had plaats in Lanaken op zaterdag 25 november. De vereniging prees zich gelukkig voor de organisatie te mogen rekenen op de ervaring en gastvrijheid van de lokale Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Studiekring Sint-Ursula (KGOSSU). Voor hun hulp en bereidwilligheid wenst de VLDN uitdrukkelijk dank te betuigen. Ook het gemeentebestuur van Lanaken verleende welwillend haar medewerking.
Het congresthema luidde: “Lanaken, lappendeken in taal en geschiedenis”.

Het congres vond plaats in de kleine zaal van het Cultureel Centrum. Na de opening door VLDN-voorzitter Dany Jaspers lichtte KGOSSU-voorzitter Jean Maenen voor ruim 100 belangstellenden de rijke geschiedenis toe van ‘lappendeken’ Lanaken: immers, tot de Franse Revolutie maakte Lanaken deel uit van de Vrije Rijksbaronie Pietersheim, terwijl Rekem (samen met Boorsem en Uikhoven) tot het Graafschap Rekem behoorde. Veldwezelt, Gellik en Neerharen daarentegen waren Loons. Parochiaal waren er tijdens het Ancien Régime ook heel wat verschillen. Lanaken, Gellik en Veldwezelt hoorden tot het dekenaat Haspengouw. Het patronaatsrecht in Gellik werd uitgeoefend door de abdij van Munsterbilzen. In Lanaken bezaten de heren van Pietersheim het patronaatsrecht, terwijl dat in Veldwezelt en Kesselt door het O.L.Vrouwkapittel van Maastricht werd uitgeoefend. Neerharen behoorde tot het dekenaat Maaseik, dat een deel was van het landdekenaat van de Kempen. Het patronaatsrecht was daar in handen van de heren van Neerharen en later, vanaf het begin van de 18e eeuw, was de abdis van Hocht bevoegd. Tot aan de Franse Revolutie werd de Vrije Rijksbaronie Pietersheim bestuurd door 2 families: nl. de familie Pietersheim en vanaf 1449 de familie de Merode.
Het ontstaan van Lanaken is met grote waarschijnlijkheid te linken aan een oud Frankisch koninklijk domein. De toponymie wijst ook in die richting.

Theo Coun gaf vervolgens een boeiende en rijk gestoffeerde uiteenzetting over de geschiedenis en de toponymie van de Lanakense deelgemeente Neerharen. Zijn gedetailleerde inzichten, o.m. over de onbestendigheid van de Maasbedding, leveren een waardevolle bijdrage aan het toponymisch onderzoek over het Belgisch-Limburgse Maasdal. De studies gewijd aan deze streek zijn vrij schaars, nochtans verdienen deze gemeenten die door hun bipolaire Kempens-Maaslandse aard een eigen historische ontwikkeling kenden ten zeerste een diepgaande bestudering als in deze lezing.

Jan Goossens bracht in zijn lezing verheldering in de complexe kwestie van de oorsprong van de Limburgse stoottoon en sleeptoon. Hij vertrok daarbij van een aantal fonetische grondbegrippen, uitmondend in de sonoriteitsscala van Otto Jespersen. In het daaropvolgende deel nam hij het klinkersysteem van het klassieke Middelhoogduits als referentiesysteem en als input voor de transitie van toonloosheid naar tweetonigheid en dat van het Overmaasdialect van Moresnet (beschreven door René Jongen) als output. Het resultaat was een tabel met opvallende overeenkomst met een sonoriteitsscala: zowel tussen de drie compartimenten van de tabel als binnenin elk compartiment neemt de sonoriteit stelselmatig af. De compartimentalisering van het systeem begrenst heel precies waar spontane stoottoon, geconditioneerde stoottoon en sleeptoon zijn opgetreden, zonder te impliceren evenwel dat de sonoriteitsafname op die naden noodzakelijk minder gradueel zou zijn dan binnen de compartimenten. De tweede naad, tussen sporten acht en negen van de schaal, is de locus geworden van de polarisering tussen de twee toonaarden in het Limburgs: stoottoon versus sleeptoon.

De lunch in het Café van het Cultureel Centrum werd gevolgd door een huishoudelijke vergadering voor de leden van de Vereniging, waarna gidsen van KGOSSU een bezoek aan het kasteel van Hocht verzorgden. Vele tientallen congresgangers maakten van de geboden gelegenheid gebruik om de historische site, die slechts bij uitzondering toegankelijk is voor het publiek, te bezoeken.

Na de middagpauze nam Karlien Franco het woord, nauwelijks een week na haar promotie aan de KU Leuven/Radbout Nijmegen. In haar zeer heldere en mooi gestructureerde presentatie over de variatie in de lexicale diversiteit van de Limburgse dialecten ging zij uit van de opvallende empirische vaststelling dat concepten erg uiteenlopen wat betreft het aantal lexicale varianten waarmee ze zich laten verwoorden, zowel in dialecten als in het Standaardnederlands. Die onomasiologische variatie, “het dialectlexicon als lappendeken”, illustreerde Franco aan de hand van Limburgse dialectgegevens uit het Woordenboek van de Limburgse Dialecten. Ze gebruikte daarvoor 4 voorbeelden, nl. ‘lepel, drinkglas, plattebuiskachel en stenen pot’. De vastgestelde onomasiologische variatie werd gerelateerd aan twee variabele concepteigenschappen: saillantie (hoog vs. laag) en vaagheid (hoog vs. laag). Dialectkaarten toonden heel duidelijk de variatie in de geografische patronen, en de tabellen met relatieve frequentie van de lexicale varianten gaven naast frequentiegegevens ook heel precieze informatie over het aantal varianten per concept.

Jozef Van Loon besloot het academische gedeelte met een ophefmakende verklaring voor de plaatsnaam ‘Lanaken’: een naam die geschiedenis schrijft!
“Lanaken is een historisch gedenkwaardig toponiem. Traditioneel wordt het verklaard als een naam op –iniaca(s), maar klankwettig is dat onmogelijk. De naam zou dan umlaut moeten vertonen en zou nu Leuneken moeten luiden. Ook de talloze Franse plaatsnamen op –(ign)ies, die traditioneel eveneens als –(in)iacas worden gereconstrueerd, kunnen niet met die suffixvorm zijn samengesteld. Bij vele, zoals Bracquegnies, Flacquegnies, Franquenée ontbreekt de assibilatie. Zij moeten daarom met een suffixvariant –oniacas worden gereconstrueerd, die ook recht doet aan de oorsprong van deze jongere namen uit Germaanse persoonsnamen op –o. Een nauwkeuriger onderscheiding van de vele suffix-varianten die teruggaan op het Keltische ākos-suffix, maakt het mogelijk deze namen nauwkeuriger te periodiseren, van late prehistorie tot Vroegkarolingische tijd. De oudste zijn Franse namen op -ai, waar de assibilatie ontbreekt. Lanaken zelf is een hybridische Germaans-Keltische naam, die te reconstrueren is als *Hluþenākōm, een naamformatie die wellicht uit de tweede eeuw n.C. dateert. Het eerste deel van het toponiem bevat de naam van de Germaanse godin Hluthena, die in de Romeinse tijd vooral werd vereerd in het gebied van de Sugambri, en is tevens het kenmerkende naambestanddeel van de Merovingische dynastie die uit die stam is voortgekomen. Van de oudst bekende naamdrager, Chlodio, wordt aangetoond dat hij voluit Chlodebaudes heette, een naam die alleen bekend is uit enkele genealogieën die tot nu onbetrouwbaar werden geacht. Het feit dat het naambestanddeel Hluth– ‘beroemd’ een exclusiviteit is van de Merovingische dynastie en daarnaast slechts te vinden is in de naam van de Germaanse godin Hludana en het toponiem Lanaken, laat nauwelijks een andere conclusie toe dan dat Lanaken in de Laat-Romeinse tijd een bijzondere plaats moet zijn geweest, wellicht een heiligdom voor de beschermgodin van de oudste Merovingen.” (samenvatting door prof. Van Loon)
Het volledige artikel is verschenen in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde 2016. Het is vrij te downloaden op:
<http://www.verslagenenmededelingen.be/index.php/VM/article/view/111>

Het gemeentebestuur van Lanaken bood de congresdeelnemers na afloop een receptie aan, waarbij de Lanakense schepen van Cultuur mevrouw Astrid Puts de aanwezigen verraste met een ludieke rede in het dialect. Na het dankwoord door de congresvoorzitter zorgde het duo Noël Schobben en Etienne Manshoven nog voor een stemmige muzikale afsluiter.